Nederzettingen en staatsgeschiedenis
Oudheid en migratie
De Varusslag (hier de opgravingslocatie op de vermoedelijke locatie bij Kalkriese) maakte een einde aan de Romeinse heerschappij, maar niet aan de handel De vallei van de Boven-Weser werd voor de opmars van de Germanen bevolkt door Kelten. De Romaanse, d.w.z. middeleeuwse, kloosterkerk van Bursfelde (zie hieronder) staat op een oude Keltische processieroute.
Ten tijde van de Romeinse veroveringspogingen, van de Gallische veldtocht van Caesar tot aan de Varusslag, was het Wesergebied al bewoond door Germaanse stammen. Tacitus en andere Romeinse kroniekschrijvers noemen Chauks aan de benedenloop van de rivier en Angrivariërs en Cherusken verder stroomopwaarts. Oude en vroegmiddeleeuwse auteurs baseerden hun beschrijvingen van de Germaanse stammen voornamelijk op mondelinge overlevering.
Vanwege tegenstrijdigheden en duidelijke fouten beoordelen historici de oude teksten tegenwoordig met de nodige voorzichtigheid. De Saksen worden voor het eerst genoemd aan het einde van de 2e eeuw, voor wat nu Holstein is. In de 4e eeuw woonden ze al in het Wesergebied en hadden ze zelfs de Salfranken uit de IJssel verder naar het westen verdreven. Aangezien het Saksische nederzettingsgebied in deze tijd grotendeels overlapte met dat van de Chauken, zonder bewijs voor oorlog tussen de twee volkeren, wordt aangenomen dat de Chauken een substam van de Saksen waren, die de latere Westfalen en Engerniërs omvatte. Talrijke vondsten van typische fibulae bevestigen dat de Saksen zich in de 4e en 5e eeuw in de rivierdriehoek Elbe en aan de Midden-Weser vestigden.
Middeleeuwen
Pas door conflicten met de uitbreiding van het Frankische Rijk wordt de Saksische substam Engern vanaf 775 met name genoemd in het stroomgebied van de Weser, van de zijrivier van de Diemel tot aan het kustgebied ten noorden van Bremen. Engern was verdeeld in talrijke districten van verschillende grootte, die als nederzettingsgebieden ook de basis vormden voor de politieke organisatie. Toen Karel de Grote in 782/783 het land veroverde en de Saksen verbood openbare vergaderingen te houden, kwam er een einde aan de politieke onafhankelijkheid van de Saksische legers van Engern, Westfalen en Oostfalen.
Marktnederzettingen ontstonden in de door Karel de Grote gestichte bisdommen Minden, Verden (pas bewezen onder Lodewijk de Duitser in 849) en Bremen. Hameln en Höxter werden in de 9e eeuw gesticht als marktsteden naast kloosters. Deze steden kregen echter pas echte stadsrechten in de 12e eeuw, Hameln en Verden in de 13e eeuw.
In 1127 verwierf de Beierse Welf hertog Hendrik X het hertogdom Saksen door een huwelijk. Zijn machtige zoon Hendrik de Leeuw kwam in verzet tegen keizer Frederik Barbarossa en werd geleidelijk aan van zijn macht beroofd. Dit was het begin van de politieke versplintering van het Wesergebied. Talrijke graaf- en adellijke dynastieën ontwikkelden hun eigen dynastieke belangen. De territoriale bezittingen van de bisdommen Paderborn, Minden en Verden en het aartsbisdom Bremen waren vergelijkbaar. De takken van de dynastie Guelph bleven echter tot 1866 de belangrijkste vorsten in het Wesergebied.
De Friezen, die zich op de linkeroever van de Weser onder de monding van de Huntemündung vestigden, hadden eeuwenlang hun onafhankelijkheid behouden onder de paraplu van het Heilige Roomse Rijk. In de 15e eeuw probeerde de stad Bremen hen onder haar controle te brengen. In 1499 werden Stadland en Butjadingen echter veroverd door de graven van Oldenburg.
De eigendomsstructuur en het belang van de verschillende heerschappijen veranderde keer op keer. De graven van Schaumburg waren een dynastie met wijd verspreide bezittingen. Het graafschap Everstein, dat ooit was voortgekomen uit een baljuwschap van de abdij van Fulda, viel in 1408 onder het hertogdom Brunswijk.
Moderne tijden
Vanwege de toenemende territoriale versnippering werden de tien keizerlijke districten in 1512 op de Keulse Rijksdag gecreëerd. De grens tussen de Nederrijns-Westfaalse en Nedersaksische rijksdistricten lag aan de Weser.
De territoriale versnippering belemmerde ook de scheepvaart op de Weser, omdat elk aangrenzend graafschap douanerechten hief. Daarbij kwamen nog de gevolgen van burenruzies. Een landheer uit de vertakte familie van de baronnen van Münchhausen sneed bijvoorbeeld de stroomafwaarts gelegen stad Hessisch Oldendorf af van de handel op de Weser door de rivier om te leiden naar de andere kant van het dal.
In de overgang van de middeleeuwen naar de moderne tijd ontwikkelden de adel en de rijke steden in het Weser-hoogland een bijzondere bouwstijl, de Wezerrenaissance.
Bij de Vrede van Westfalen in 1648 kreeg Zweden de hertogdommen (tot dan toe (aarts)bisdommen) Bremen en Verden en daarmee de rechteroever van de benedenloop van de Weser. Aan het begin van de 18e eeuw werden beide gebieden bezet door Denemarken en vervolgens afgestaan aan het keurvorstendom Hannover. De stad Bremen kon haar keizerlijke onmiddellijkheid maar met moeite behouden.
Sinds de Dertigjarige Oorlog verwierven het keurvorstendom Brandenburg en het koninkrijk Pruisen geleidelijk het grootste deel van de loop van de Wezer: in 1648 het voormalige bisdom Minden, op het Congres van Wenen in 1812/15 het bisdom Paderborn met Höxter, na de Duitse oorlog in 1866 het koninkrijk Hannover met meer dan 50 % van de loop van de Wezer en Hessen Kassel met de linkeroever tot Karlshafen en de Schaumburger exclave rond Hessisch Oldendorf en Rinteln. In het Duitse Rijk behoorde de Weser naast Pruisen tot Brunswijk (rechteroever van Solling tot Ith met Holzminden, linkeroever rond Thedinghausen bij Bremen), Bremen en Oldenburg (linkeroever van Bremen tot aan de monding).
Vanwege de zeehavens bleef Bremen tot 1888 een buitenlands douanegebied, zelfs als onderdeel van het Duitse Rijk. In 1939 kwam Bremerhaven bij Pruisen in ruil voor een uitbreiding van het grondgebied van de stad Bremen. In 1945 werden Bremen en Bremerhaven, uitgebreid met de stad Wesermünde, een Amerikaanse enclave in het kustgebied van de Britse zone en in 1947 werd het een zelfstandige deelstaat.