Historie
Naam interpretatie
De gelatiniseerde vorm van de naam van de rivier is Visurgis en komt voor in oude Romeinse bronnen en vroegmiddeleeuwse kronieken. De Germaanse vormen van de naam Wisura, Wisera, Wisora, Wisara of Wisuraha zijn sinds de 8e eeuw bekend. Adam von Bremen stelt al in 1075 expliciet: “De meest opmerkelijke rivieren in Saksen zijn de Elbe, de Saale en de Wisara, die nu ook Wissula of Wirraha worden genoemd.” Er kan daarom worden aangenomen dat de Wezer en Werra in de oudheid één en dezelfde naam waren, hoewel regionale taalkundige differentiatie in de loop der tijd leidde tot een conceptuele scheiding van de bovenloop van de rest van de rivier. Deze aanname wordt ondersteund door het feit dat de grens tussen het Neder- en Opper-Duitse taalgebied bijna precies bij Münden liep, waarbij de Opper-Duitse vorm Wirra zich ontwikkelde tot Werra. De Nederduitse vorm de Wersern of de Werser bevat vandaag de dag nog steeds beide middelste medeklinkers. De naam Wisara werd vroeger geïnterpreteerd als weidegebied of weidewater. Tegenwoordig is het waarschijnlijker dat het is afgeleid van een Indo-Europese wortel *ueis/*uis = wegvloeien, stromen. Verwante namen komen in heel Europa voor, van het Poolse Wisła (Wisla) tot het Noors-Zweedse Visa tot het Franse Vézère (een zijrivier van de Dordogne) en het Belgische Vesdre.
Oorsprongsgeschiedenis en historische ontwikkeling
Tot het midden van de Elster glaciale periode stroomde de Weser van Hamelen door de Deisterpforte en het Hallerdal over een periode van anderhalf miljoen jaar. De Leine mondde ten oosten van Adensen bij de brug over de Hallerbrücke aan de B3 uit in de Weser. Vondsten van grind uit de Weser maken het mogelijk om de loop van de Leine en de Weser in die tijd te reconstrueren. De dorpen langs de vroegere loop van de rivier zijn: Nordstemmen, Rössing, Barnten, Sarstedt, Gleidingen, Rethen, Laatzen, Höver, Altwarmbüchen, Burgwedel, Mellendorf en Brelingen. Wesergrind kan verder worden getraceerd richting Nienburg via Hagen bij Neustadt.
De ijstijd, het Pleistoceen, heeft het landschap volledig veranderd en ook de loop van de Weser beïnvloed. Vondsten van brokstukken van de Weser in Nederland geven aan dat de Weser de noordelijke rand van het Wiehengebergte volgde vanaf het huidige Minden, voordat hij verder stroomde richting het Ijsselmeer. De terugtrekkende ijstijden maakten de weg weer vrij en de Weser veranderde van koers naar het noorden. Smeltwater van de gletsjers en neerslag van het middelgebergte vormden samen oerstromen, waar ook de Weser zich bij aansloot. Het dal van de Aller-Weser gletsjerstroom, de zuidelijkste, strekte zich uit van de middenloop van de Oder via de middenloop van de Elbe tot aan de monding van de Weser. Ze versmolten met de Weser ongeveer ter hoogte van de huidige stad Hoya aan de midden-Weser en stroomden vervolgens het bekken van Bremen in. De monding in de Noordzee fluctueerde echter ook door de millennia heen tussen Wangerooge en Helgoland.
Van het midden van de 14e eeuw tot het begin van de 16e eeuw had de Weser een estuariumdelta met meerdere zijarmen naar de Jadebaai, die in wezen in de 12e eeuw ontstond. Deze wateren ontstonden door invallen van de zee, ook al voerden ze toen voornamelijk Weserwater aan. De Ahne en Heete stroomden vanuit Nordenham naar het westen, de Lockfleth vanuit Brake naar het noordwesten, en soms was er zelfs een verbinding van de Elsflether Tief naar de rivier de Jade. Grote delen van het huidige schiereiland (district Wesermarsch) tussen de Beneden-Wezer en de Jadebaai waren daarom eilanden. Hierdoor heeft het schiereiland geen eenduidige naam. Het noordelijke deel heet Butjadingen (= land buiten de Jade), het zuidelijke deel Stadland (van Gestade = kust).
De eerste haven van de stad Bremen lag aan een arm van de Weser die Balge werd genoemd. Of het in de Karolingische tijd soms de hoofdarm was, is twijfelachtig. In de 12e eeuw was de Balge nog diep genoeg voor schepen uit die tijd. De oude stad strekte zich uit tot de eilanden tussen de Balge en de Weser zelf. Pas in de 13e eeuw werden ook de oevers van de Weser als haven gebruikt en werd de Schlachte als (houten) oeverversterking gebouwd. Vanaf de 14e eeuw diende de Balge alleen nog als binnenhaven. Aan het begin van de 19e eeuw werd hij gedempt. De Kleine Weser in Bremen had al lang voor de bouwmaatregelen van de 19e eeuw geen regelmatige watertoevoer vanuit de Mittelweser en werd daarom in het verleden ook wel de Ohle Weser (Oude Weser) genoemd. Tot de 19e eeuw was er een verbindingsgracht van de Weser voor militaire verdedigingsdoeleinden, die de Teerhof scheidde van de Stadtwerder.
In de jaren 1950 werd de hoogwatergeul boven de Kleine Weser uitgebreid en ontstond het Werdermeer. Sinds 1968 scheidt een stuw in de Kleine Weser deze van de Beneden-Wezer op ongeveer 200 meter van de monding. Tijdens de herinrichting in de jaren 1980 werd het smalle deel tussen de Kleine Weser en de Werdersee verwijderd, zodat de twee een hydrologische eenheid vormen. Tegelijkertijd werd een sloot aangelegd om dit meer van zoet water uit de Midden-Wezer te voorzien. Tot het einde van de 19e eeuw stroomde het Weserwater bij (rivier)overstromingen nog aan de zuidrand van Bremen door een spleet in de duinrug langs de Weser naar de Wümmeniederung (oostgrens van Bremen), van waaruit het 26 kilometer via het Lesum weer in de Weser bij Vegesack kon stromen.